Lieve opa,
Jouw handen lijken op die van papa.
Het zijn stevige handen, ambachtshanden.
Handen van aanpakken, van sterk zijn.
Handen waar je ijzer mee kunt smeden.
Het zijn ook handen met eelt en littekens van gestolde rouw.
Het maakt geven en ontvangen niet meer vanzelfsprekend.
Handen met de onmogelijkheden van overdragen.
En dan arriveer ik. Het 2e kind, de jongste, het broertje van mijn oudere zus.
Niks was buiten mijn handbereik. Ik voelde me sterk en eigen. Ik doe het op mijn manier.
Aanspraak maken op zachte warme mannenhanden die me vastpakte deed ik niet. En in mijn eigen handen bewaarde ik, zonder ik het wist, een klein kluisje. Een klein afgesloten kluisje met daar binnen onze ultieme herkansing.
Ik zocht stratenboeken vol. Startte iedere keer opnieuw met gebalde vuisten maar bleef met legen handen. Ik probeerde tevergeefs maar het lukte nooit om de code te kraken. Ik bleek niet groter dan wat er was.
Maar ergens in één van die boeken kwam er een u-turn.
Een reis naar binnen, terug naar thuis. Ik ontdekte mijn eigen handen, eelt en littekens van de pijn van de liefde. Ik vond mijn helende tranen. En ik vond het zwaard waarmee ik mijn eigen land leerde begrenzen. Op een ochtend werd ik wakker en naast mij op het mijn nachtkastje, stond het kluisje, wagenwijd geopend.
Het was niet onze ultieme herkansing, het was de mijne.
En opa, sinds afgelopen weekend staat jouw aambeeld in mijn coaching praktijk. Net als jullie beoefen ik een ambacht. Ik heb een paar sterke mannen achter me staan, met stevige handen op mijn schouders om te blijven, dicht bij het vuur van de liefde.