I can’t get no sleep!
Het is zo’n nacht. Sinds Phoenix kom ik ze vaker tegen. In een hele lichte slaap plot ik beelden van wat er was. Ze vliegen overal, een bataljon parachutespringers met als thuisbasis mijn hoofd.
Een opvallende groep, ze werken andersom. Vanaf de grond gaat hun parachute uit en vervolgens zweven ze.
Het is een metafoor van mijn psychotische adaptatie. Het betekent dat ik gemakkelijk mijn hoofd in ga, de leegte in. Zo pas ik me aan. Een gezonde beweging als reactie op wat er was.
Tot Phoenix was ik minder bewust van mijn gedrag. Met jou in gesprek, kon ik soms wegkijken, op zoek naar ruimte. In de groep kreeg ik de lachers op mijn hand, filosoof of vage gast zijn typeringen die ik graag terugkreeg. Maar eigenlijk was ik vooral uit contact. Met mezelf en met jou.
De standaarduitrusting van een parachutist had ik waarschijnlijk al gepakt voordat ik op aarde was. Mijn thuis was gericht op voorwaartse groei. Voor mijn moeder was alles samen soms veel, ze kende in de jaren van het prille gezin overspannen periodes.
Mijn oudere zus herinnert momenten dat onze moeder dan afwezig kon zijn.
Ik kreeg er niets van mee, ik vond vooral veel warmte onder de vleugels van mijn zus.
Een plek die ik op dat moment vanzelfsprekend vond.
Na de basisschool in Dreumel fiets ik met mijn vrienden naar de Mavo in Beneden Leeuwen.
We fietsen de pubertijd tegemoet. En ergens aan het eind van die periode, thuis, verliezen we elkaar.
Er gaat veel langs me heen, we zijn geen praters, ik voel misschien wel, maar ik vraag niet.
Mijn zus, wilt even niet meer thuis zijn. Mijn moeder verliest geleidelijk grond onder haar voeten. Uiteindelijk wordt ze opgenomen met een depressie.
Papa is thuis, overdag de zaak, en aan het eind van de middag naar mijn moeder.
Tantes brengen eten en helpen in het huishouden.
En ik….Ik voel me verraden, in de steek gelaten, overvallen.
Een moederszoon die nog niet had geleerd dat ook zijn vader een veilige schuilplaats is, raakt op de vlucht.
Het is de tijd van de gabbermuziek, de coffeeshop en het jeugdhonk, voor dan mijn veilige plek. Als ik ’s-avonds thuiskom, loop ik gelijk naar boven, mijn rode ogen maken geen contact. Niet met mezelf en niet met mijn pap. Op deze plek herbevestig ik mijn script “ik regel het zelf wel” en vertrek ik mijn hoofd in.
Ik zou er alles voor over hebben om de tijd terug te draaien, om er gewoon te zijn.
Maar ik was er niet. En dit is wat het was.
De afgelopen 2 ½ jaar bij Phoenix hebben me mijn landingsrechten teruggegeven.
En het bataljon? Dat hoort bij mij. We werken samen in mijn coaching praktijk.
In de ontmoeting wordt er nog altijd gevlogen, zo zoek ik naar het contact met mezelf en wat er is bij de ander, wat ons verbindt. Het moment dat ik samen met mijn cliënt de grond raak staat de tijd even stil. Dat is misschien wel het mooiste wat er is.